Kijk, als er in het regelboek al heel duidelijk vermeld staat ‘Let wel: je zúlt doodgaan’, dan weet je wel zo’n beetje waar je aan toe bent met een spel. Wat mij betreft hadden ze er alleen nog even aan moeten toevoegen: ‘Vaak. Heel, héél vaak …’ – Welkom bij Slay the Spire: The Board Game, beste bordspelliefhebbers!
In Slay the Spire zul je vaker dan je lief is om zeep worden geholpen door allerlei monsterachtige akeligheden in één of ander vervagend, tot in de vurige wolken reikend, uiterst omineus ogend bouwwerk. Afgaande op de titel, zou je ervan uit mogen gaan dat het klaarblijkelijk de bedoeling is dat de ‘Toren’ ‘verslagen’ (of beter: ‘afgeslacht’) wordt, maar in de praktijk blijkt helaas maar al te vaak dat het veeleer jijzélf en/of je medespelers zijn die in mootjes worden gehakt. En als dat gebeurt, heb je (collectief) verloren en mag je weer helemaal van voren af aan beginnen.
Het is dus behoorlijk pittig, dit Slay the Spire. Maar dat wisten we natuurlijk al van het enorm populaire computerspel waarop deze bordspelvariant gebaseerd is. ‘Roguelike’ wordt zulks in game-jargon genoemd, en dat houdt zoveel in als: ‘ronddwalen in een doolhofachtige omgeving’, ‘met procedureel gegenereerde levels’, ’talloze monsters proberen te verslaan’ en ’talrijke schatten zien te verzamelen’. En, o ja, vaak is er ook nog eens sprake van ‘permadeath’, en dat betekent vrij vertaald dan weer zoiets als ‘Dood is Dood’ (plus: ‘Yep: je mag alles resetten’ en ‘Hup: wéér Terug naar Af).
Frustrerend? Jazeker. En dus zeer zeker niet ieders kopje thee. Maar aan de andere kant zullen hele hordes spelers zich elke keer weer alleen maar meer uitgedaagd voelen en zich verbeten en met hernieuwde zelfoverschatting in het strijdgewoel werpen. Een oorlogsezel stoot zich blijkbaar graag voortdurend aan dezelfde steen.
Slay the Spire: The Board Game is een deckbuilder in een Fantasysetting. Je begint dus met een stapeltje beginnerskaarten, die je al torenklimmende moet zien te verbeteren/upgraden, of uit je deck proberen te verwijderen en te vervangen door (hopelijk aanmerkelijk) sterkere kaarten. Ook als je het computerspel dus nooit gespeeld hebt, maar wel van deckbuilders zoals Dominion houdt (of beter nog: Marvel Legendary), dan moet je Slay the Spire zeker eens een kans geven.
Er zijn vier asymmetrische karakters waar je als speler(s) uit kunt kiezen, met elk hun specialiteiten: The Ironclad (zwaardzwaaiende ex-soldaat), The Silent (messenwerpster en gifmengster), The Defect (tot een zekere vorm van bewustzijn gekomen gevechtsrobot) en The Watcher (visueel beperkte krijger-monnik). Je kunt het spel, net als de videogame, uitstekend solo spelen, maar als coöperatieve ervaring schittert het ook in al z’n knokkende-en-maar-nauwelijks-te-overleven glorie.
Dat samenwerkingsaspect zou trouwens sowieso al een reden kunnen zijn voor gamers om Slay the Spire ook in bordspelvorm aan te schaffen. Het computerspel biedt immers alléén maar de solo-ervaring en nu kun je, naast de, in vergelijking met al dat versuffende schermgestaar, meer tactiele en actievere belevenis, ook met je vrienden (of volslagen onbekenden) de geduchte Toren met al z’n groteske bewoners te lijf gaan.
Toegegeven: het prijskaartje van meer dan 100 euro voor het bordspel liegt er niet om, zeker in vergelijking met het niet al te dure computerspel. Maar daar staat dan weer tegenover dat de spelcomponenten én de algehele spelbeleving van een opvallend hoge kwaliteit zijn: mooie vormgeving, stevige miniatuurtjes, kaarten, kaarthoesjes, fiches, blokjes, gelaagde spelersbordjes én erg goede opruimmogelijkheden … je krijgt ontegenzeggelijk veel waar je geld.
Het regelboekwerkje bleek hier en daar nog wel wat verbetering en aanvulling te behoeven (vooral voor wat betreft de tekstuele organisatie en het gemakkelijk weer kunnen opzoeken van details), maar de spellenmakers waren zich daar bewust van en er zijn (in ieder geval online in PDF-vorm) inmiddels updates verschenen.
De aantrekkingskracht van Slay the Spire ligt niet alleen in het feit dat het een RPG/Dungeon Crawler-achtige gevaarlijke ontdekkingsreis is, met talloze opvallend originele monsters en schatten, terwijl je personages hun krachten en vaardigheden verbeteren, maar ook dat het spel zo’n hoge herspeelbaarheidsfactor heeft.
Door de stapels kaarten van vijanden, vaardigheden en schatten telkens opnieuw te schudden, en door het slimmigheidje van de spellenmakers om, door middel van tevens te schudden, gedekte fiches, de af te leggen, zich vertakkende routes op het centrale speelbord te kunnen veranderen, voelt het steeds weer als een volkomen nieuw avontuur dat je aangaat, waarbij je nooit precies weet wat er nu weer op je pad zal komen (al heb je na meerdere keren spelen vanzelfsprekend wel het nodige zicht gekregen op het soort vijanden en het type uitdagingen dat je tegen zou kunnen komen … maar hoe, en hoeveel en waar precies: dát is weer een heel ander verhaal). Daar komt nog bij dat je er natuurlijk voor kunt kiezen om de eerstvolgende strijd eens met één van de andere karakters aan te gaan, waardoor de spelbeleving ook weer compleet anders is.
Een ander leuk, goed gevonden en goed werkend aspect van het bordspel is dat je als spelers de monsters in rijen bestrijdt (in die zin is Slay the Spire niet alleen een Roguelike deckbuilder, maar ook nog eens een soort van ‘lane battler‘). Het is daarbij opvallend dat de ene speler ook een vijand in de rij van een andere speler mag bestoken met wapens en/of projectielen, terwijl de monsters zich daarentegen wél aan de aan hen toegewezen rij, en dus aan één enkele tegenstander, dienen te houden (met uitzondering van de BovenBazen (Elite Monsters en Bosses)). Dat alles bevordert de samenwerking tussen de spelers en tactisch overleg is dan ook niet alleen geoorloofd, maar verdient ten zeerste aanbeveling: ‘Welk gedrocht nemen we als eerst gezamenlijk op de korrel en hoe zullen we dat eens eventjes aanpakken? Welke kaartsteentjes zou jij kunnen bijdragen? Ik heb hier om te beginnen twee uiterst doeltreffende aanvalskaarten. En jij?’
U heeft inmiddels waarschijnlijk al gemerkt dat Slay the Spire ons behoorlijk kan bekoren. Dat deed de videogame trouwens ook al. Ik heb het op de computer weliswaar nog niet volledig grijs gespeeld, maar er zitten al wel de nodige uurtjes in. Overigens heb ik daarin nog nimmer de Derde (en Laatste) Akte kunnen voltooien. En mijn gamende huisgenoten ook niet. Dat ligt natuurlijk he-le-maal niet aan ons, maar aan de soms gek makende (en daardoor ook flink verslavende) moeilijkheidsgraad van het spel.
Het bordspelequivalent is van hetzelfde stevige kaliber. Sterker nog, we hebben daarin Akte Drie zelfs nog niet eens kunnen bereiken in al onze speelsessies (en dat zijn er inmiddels ook al flink wat). Het ziet er dus naar uit dat we voorlopig nog niet uitgespeeld zijn met Slay the Spire. En dat is voorwaar geen straf.
Het blijkt al je vernuft te kosten om uit te vogelen wat een goede, krachtige en synergetische samenstelling van je deck is. Kun je aan het begin beter de zwakkere verdedigingskaarten er uit zien te wippen, of juist een paar van de minder sterke aanvalskaarten? Risico’s nemen levert soms onverwachte en grote beloningen op, maar als het kaartentrekkersgeluk en/of het werpen van de dobbelsteen tegenzit, dan kan een sprintje langs de diverse etages van de toren plotsklaps van opvallend korte duur zijn, en mag je, zoals gezegd, weer helemaal van voren af aan beginnen.
Waarom deden we onszelf dit ook alweer aan? Hm. Doet er verder ook niet toe. Maar snel de stoute schoe … eh … oorlogslaarzen weer aantrekken. Steek- en andersoortige wapens in de hand. Schildje of drie erbij. Potje gif mee misschien? Of wacht … zal ik deze keer eens als die interessante Techno-Tovenaar spelen? Hoe werkte dat ook alweer precies met die Bliksem- en Bevriezingsbollen? Ach, dat zien we gaandeweg ook wel. Nu eerst gauw kijken of we die vermaledijde Toren nu éindelijk eens meer dan één kopje kleiner kunnen maken. Daar gaan we. Afslachten die handel!
Waardering voor dit erg mooi gemaakte, kleurrijke, ingenieuze, fijn en vlot spelende, maar aartsmoeilijke spel: 8.5 van de 10 punten.
(The English version of this review can be found here)